§1 Ontstaan landbouw-stedelijke samenleving

De landbouw-stedelijke samenleving is ontstaan doordat er nieuwe landbouwtechnieken zijn ontwikkeld. Door de nieuwe landbouwtechnieken levert de landbouw meer op, zo ontstaat er een overschot aan verschillende producten. Daardoor gingen mensen handelen in producten.

Ze gingen handelen op een plek die makkelijk bereikbaar was. Bijvoorbeeld bij een rivier of een kruising aan wegen. Rond het marktplein ontstaan werkplaatsen van ambachtslieden die aangeboden producten bewerken en verkopen. Je moest lid zijn van een gilde als je je producten wilde verkopen. (Zie kopje onderaan voor meer informatie over het gilde)

Bij een marktplein was er wel een herkenningspunt, dat was vaak een kerk of een kathedraal met hoge torens. Zo kon je het marktplein van veraf al zien. Om het marktplein heen, werden straten en huizen gebouwd, omdat mensen graag dichtbij het marktplein wilden wonen. Alle straatjes kwamen uiteindelijk uit op het middelpunt van de stad: Het marktplein.

Handel met geld

Door het ontstaan van handel werd er meer geld gebruikt. Niet alleen koningen sloegen geld, maar ook hertogen en graven.  Er waren heel veel verschillende soorten munten. Daarom was er op elke markt een geldwisselaar. Een geldwisselaar bepaalde hoeveel de munten waard waren door te kijken naar de hoeveelheid goud, zilver of koper erin zat. Bij hem kon je geld ruilen voor de plaatselijke munt. Als hij werd betrapt op oneerlijkheid, dan werd zijn bank stukgeslagen en was hij bankroet. Christenen mochten geen geldwisselaars worden, dus de meeste geldwisselaars waren joden. Geldwisselaarfamilies waren een soort banken.

Sommige geldwisselaars geldwisselaars werden echte bankiers, die geld bewaarde en uitleenden, die geld bewaarden en uitleenden.  Omdat er veel handel was tussen Nederland en Lombardije (Noord-Italië), hadden veel Italiaanse banken kantoren in Nederlandse steden. Het was onveilige en onhandig om met veel geld te reizen. Italiaanse bankiers bedachten daarom de wisselbrief. Een handelaar kon geld inleveren bij het kantoor van een bank. Dit werd opgeschreven in een wisselbrief. Als de handelaar naar een andere stad ging, kon hij daar het geld opnemen bij het kantoor van dezelfde bank. 

 

Het Gilde

De mensen op het marktplein die producten verkochten moesten lid zijn van een gilde, dat is een beroepsvereniging voor ambachtslieden.

  • Je moest lid zijn van een gilde, anders mocht je je winkel niet openen
  • Het gilde zorgde voor zijn leden als iemand ziek was.
  • Ook als er iemand dood was gegaan ving het gilde de familie van degene die overleden was  op.
  • In het gilde was er een vaste prijs. Dus iedereen die lid was van een bakkersgilde, moest zijn gebak voor dezelfde prijs verkopen
  • Ook had elk gilde een vaste garantie.

Als je lid wilde worden van een gilde, had je een bepaalde opleiding: Je was eerst een leerjongen, die leerde van zijn baas wat hij moest doen. Dan werd je een gezel, die moest alle klusjes doen. Daarna werd je een meesterknecht, dan mocht je al wat grotere taken uitvoeren. Als je meester je goed genoeg vond, kreeg je een meesterproef. Als je daar voor geslaagd was, werd je zelf een meester.